01 gennaio 2001

Vinchiaturo, een Italiaans dorpje ergens in de Appennijnen




Een Italiaans dorpje, ergens in de Appennijnen

Regio: Molise. Provincie: Campobasso. Naam van het dorp: Vinchiaturo. (uitspr. Vinkiatoero) 652 m. boven de zeespiegel, juist in het midden van het schiereiland, waar die het smalst is; zicht op de Miletto berg, Aan de overkant is Campanië.. De naam komt van het Latijns “Vincula turris”, kettingen van de toren, want hier hadden de Romeinen een gevangenis in vorm van een toren gebouwd, hiervan zijn geen sporen overgebleven behalve in het wapenschild van het dorp. +/- 3000 inwoners, minstens evenveel vroegere inwoners wonen al lang in Noord Amerika. Vanuit Rome neem je de A2 richting Napels, verlaat de A2 na Cassino richting Campobasso en de Adriatische zee. 1 h30’ later ben je er.

Wanneer de wolken vanuit het westen –Tyrrheense zee- komen, geen probleem. Wanneer de wolken uit het Oosten komen –Adriatische zee- dan valt er water met bakken uit de hemel.

Het microklimaat is ideaal in de zomer: goed warm in de dag, aangenaam koel ’s avonds. Fantastisch voor een siësta ’s middags en om ’s nachts zalig met een open venster te slapen.

Er is een stationnetje waar een 16-tal dieseltreinen per dag stoppen. 3 maal daags is er een treintje naar Rome, 2 maal daags is er eentje naar Napels. Lijnbussen zijn er genoeg, naar vele richtingen: wat dat betreft is de situatie niet slecht. Het stationnetje zelf waar vroeger een gezellige bedrijvigheid heerste, is nu totaal verlaten en wordt volautomatisch vanuit Campobasso bestuurd.

Er is een mooie parochiekerk met een curiosum, unicum in zijn genre in heel Italië: een achthoekige klokkentoren, die van ver zichtbaar is. Er zijn nog een paar kerkjes die alleen maar op speciale feestdagen toegankelijk zijn. Je vindt er een aantal interessante en prijselijke restaurants, 4 cafés (bar, zoals wij zeggen, waar vrouwen alleen nog altijd scheef bekeken worden), een paar B&B’s in de omgeving en sinds een paar jaar zelfs een gezellig hotelletje, hotel “Samnium”, de pre-romeinse naam van deze streek Een ander gezellig hotelletje met zwembad bevindt zich even buiten het dorp westwaarts. Een kaasfabriek, dat waarschijnlijk zijn mozzarella’s, ricotta’s en kazen van schapenmelk aan de hemel levert, zo lekker zijn ze, werkt nog steeds ambachtelijk. Als je die kazen gegeten hebt, wil je nooit meer de bleke nietszeggende gelijkaardige producten kopen, die in België in de supermarkten liggen. Even buiten het dorp, pompeus genoemd “zona industriale” zijn er een paar fabriekjes en depots van een aantal soorten goederen,food en non-food, alle familiale bedrijven.

De meeste mensen die gestudeerd hebben, zijn ofwel geëmigreerd, naar Rome, naar Noord-Italië of naar Amerika, ofwel werken ze in openbare instellingen: Gewestelijk Bestuur, Provinciebestuur, gemeentebestuur en dergelijke. Privé initiatief is hier, zoals typisch in Zuid Italië, een kwestie van moed van enkelingen tegen allerlei hindernissen. De mentaliteit van “de vaste job”, die zoveel schade in Italië heeft veroorzaakt, en blijft veroorzaken, heeft hier zeer diepe wortels. Het heeft geen zin dat je erover begint te discussiëren.

De mensen hier zijn zeer traditiegebonden. Men maakt zelf voedingsconserven. Voor tomatenconserven, werken de vrouwen van een zelfde steegje dikwijls samen. Met hun ketels op houten vuren vormen zij in het midden van de straat een pittoresk tafereel. Confituren zijn niet erg in trek, maar wat ze met groenten kunnen doen, is fantastisch.

Iedere familie heeft er een “nickname”. Tegen een niet bekende dorpeling vragen ze niet “wie ben je ?” maar “wiens zoon/dochter ben je?” Iedereen kent het leven van iedereen, privacy en respect voor privacy zijn ver te zoeken, maar het is aan het verbeteren, er zijn zelfs een paar koppels die ongetrouwd samenwonen en een paar echtscheidingen hebben plaatsgevonden. Een paar jaar geleden zou hiervan geen sprake geweest zijn.!. Men doet en laat alles op basis van de angst van “wat zouden de mensen kunnen zeggen ?” en men vergeet dikwijls dat de wereld is niet blijven stilstaan en “de mensen” andere prioriteiten in het leven hebben dan zich te moeien met het leven van anderen. Vele hebben het begrepen, velen nog niet, maar het gaat komen. Het zal nog even duren, maar het gaat komen.

Vroeger werden dieren zeer veel gebruikt, voor zware karweien, om melk te leveren of om op te eten. In de straten van het dorp lagen altijd geurige sporen van het voorbijgaan van ezels, schapen, geiten, varkens (ach, die hespen!! die worsten!!) Dit behoort definitief tot het verleden. Met een beetje geluk, als je de juiste boer kent, kan je nog altijd een echte scharrelkip op te kop tikken, en die soep …ooohhh, die soep … !!!

In de zomer is het er vol leven. Vele migranten komen hun vakantie in het dorp doorbrengen, wagens circuleren, mensen wandelen op straat in de aangename temperatuur van de avond, jongelui zitten samen in het dorpspark, men speelt petanque, men hoort soms een gitaar in de verte, vrouwen zitten te babbelen (roddelen) op het dorpsplein, aan het fontein of onder het monument aan de migrant. Ja, want er staat een monument, geschonken, door de dorpelingen van Toronto en Montreal, een stoere bronzen kerel met een bloot bovenlijf en in een hand een met een koord vastgebonden valies.

Ook hier, zoals in ieder Italiaans dorp, hoe klein dan ook, ontbreekt een monument aan de gesneuvelden van alle oorlogen niet. Vroeger stond er daarboven een prachtige arend in brons: die werd gestolen. Ze durven er geen nieuwe op te zetten, stel je voor ook deze zou kunnen gestolen worden….

Vele jaren geleden, toen de winters nog winters waren, kon het hier dagenlang sneeuwen, zodat de helft van Molise onder een dik wit deken geïsoleerd bleef. De wolven kwamen dan uit de hogere bergen van de omgeving tot in de dorpen op zoek naar voedsel; de dorpelingen lieten een paar oude schapen op straat en verschuilden zich in hun stenen huizen; de wolven waren ermee tevreden en gingen weg.

Verschrikkelijk veel armoede was in vroegere tijden de mensen hun deel. Niet voor niets zijn zoveel mensen naar het buitenland vertrokken. Herders –ja, want hier waren veel kudden om te hoeden en lamsvlees is hier nog altijd zeer lekker! - maakten hun schoeisel met oude autobanden en kleine kinderen liepen naakt tot juist met een hemdje vol met gaten aan.

Alles is hier nog eenvoudig en ietwat primitief: sommige oude winkeltjes, de schoenmaker, de cafés, de keuken, de -altijd propere en frisse - kledij van de mensen, het leven in het algemeen. Ik weet niet of het nog altijd zo is –ik betwijfel het- maar in mijn jonge tijd kon de jeugd een fantastische avond doorbrengen met een gitaar en een watermeloen, onder een hemel vol met sterren. En op 10 augustus, de nacht van St. Laurentius, zaten ze naar de hemel te kijken op zoek naar vallende sterren.

Jullie zullen jullie afvragen waarom ik deze dingen hier vertel. Wel, in dit dorp werd 100 jaar geleden mijn vader geboren, en zijn ouders voor hem, hier liggen ze begraven, op een kerkhof waar ik de geschiedenis van mijn familie en van het dorp op de grafstenen lees. En hier heb ik sommigen van de meest leuke en aangename momenten van mijn kindertijd en jeugd tijdens mijn zomervakanties doorgebracht, herinneringen die niet uit te vegen zijn en die mij warm gezelschap houden in mijn eenzame momenten.

Achille Ziccardi

Vinchiaturo, un paesino italiano, da qualche parte negli appennini

Di Achille Ziccardi

(traduzione dal fiammingo)

Un paesino italiano, da qualche parte negli Appennini

Regione : Molise. Provincia : Campobasso. Nome del paesino : Vinchiaturo. 652 m. s.l.m., giusto nel mezzo della penisola, dove è più stretta. Vista sul Monte Miletto. Dall’altra parte c’è la Campania.

Il nome viene dal latino « vincula turris », catene della torre, perché qui i Romani avevano una prigione a forma di torre, le uniche tracce della quale sono rimaste nello stemma comunale. Circa 3000 abitanti e almeno altrettanti abitano da molto tempo in America del Nord. Da Roma si prende la A2 verso Napoli, si esce a S. Vittore dopo Cassino in direzione di Campobasso. 1h30’ più tardi ci siete, 12 Km. prima di Campobasso.

Quando le nuvole vengono da ovest –dal Tirreno- nessun problema. Quando vengono da est –Adriatico- acqua a catinelle.

Il microclima è ideale d’estate ; calduccio gradevole di giorno, freschino piacevole la sera. Fantastico per una siesta il pomeriggio e per dormire beatamente di notte con la finestra aperta, cullati dal canto dei grilli.

C’è una stazioncina dove fermano 16 treni diesel al giorno. 3 volte al giorno c’è un treno per Roma, 2 volte al giorno uno per Napoli. Pullman di linea ce ne sono abbastanza, per varie direzioni ; per quello la situazione è discreta. La stazioncina, dove una volta c’era abbastanza movimento, ora è abbandonata e viene comandata automaticamente da Campobasso.

C’è una bella chiesa parrocchiale, con una curiosità, unica nel suo genere in Italia: un campanile ottagonale, visibile da lontano. Ci sono ancora 2 chiesette che si aprono solo in certe occasioni. Vi si trovano alcuni ristoranti interessanti e a buon prezzo, un paio di bed&breakfast, 4 bar, dove le donne sole sono ancora guardate con occhio critico, e da pochi anni perfino un comodo alberghetto, il « Samnium », il nome preromano di questa zona, il Sannio, la terra dei Sanniti. Un altro comodo hotel con piscina si trova 3 Km. fuori dal paese scendendo verso Bojano. Un caseificio lavora ancora artigianalmente e produce mozzarelle, ricotte, cacicavalli e formaggi ovini e probabilmente è fornitore del paradiso. Quando uno ha mangiato di quei formaggi non vuole più mangiare le tristi insipide versioni industriali che si vendono nei supermercati in Olanda e Belgio. Poco fuori dal paese c’è la pomposamente chiamata « zona industriale », con un paio di fabbrichette e depositi di merce varia, cibo e altro, tutte aziende famigliari.

Quasi tutti quelli che hanno studiato se ne sono andati, a Roma, al nord o in America, oppure lavorano nella pubblica amministrazione. Come è tipico dell’Italia meridionale, l’iniziativa privata è una questione di coraggio di pochi, in lotta contro ogni sorta di ostacoli. La mentalità del « posto fisso », che tanti danni ha fatto e continua a fare in Italia, qui ha radici profondissime. Inutile provare a discuterne.

La gente qui è molto legata alle tradizioni. Ci si fa le conserve alimentari da sé. Per la conserva di pomodoro, le donne di uno stesso vicolo lavorano spesso insieme. Con le loro pentole nere su fuochi di legna formano un quadretto pittoresco nella stradina. Le marmellate non sono molto popolari, ma quello che sanno fare con le verdure è fantastico.

Ogni famiglia ha un soprannome. A un passante sconosciuto non chiedono chi è ma : « Di chi sei figlio/figlia ? » Tutti conoscono la vita di tutti, la privacy e il rispetto per la privacy altrui sono di là da venire, ma la situazione sta migliorando, ci sono perfino un paio di coppie che vivono insieme senza essere sposati e ci sono stati un paio di divorzi. Fino a pochissimi anni fa sarebbe stato impensabile. Si vive in base alla paura di « cosa dirà la gente ? » e ci si dimentica spesso che il mondo non si è fermato e « la gente » ha altre priorità che impicciarsi degli affari altrui. Molti l’hanno capito, molti ancora no, ma verrà. Ci vorrà ancora un po’ di tempo, ma verrà. Una volta venivano usati gli animali per i lavori di fatica, per il latte o per mangiarli. Nelle vie del paese c’erano sempre tracce odorose del passaggio di asini, pecore, capre, maiali (ah, quei prosciutti ! quelle salsicce !) Questo fa parte definitivamente del passato. Con un po’ di fortuna, se si conosce il contadino giusto, si può ancora trovare una gallina ruspante, e quel brodo … ah, quel brodo !!

D’estate il paese è pieno di vita. Molti emigrati vengono per le vacanze, le auto circolano, la gente passeggia per la strada alla temperatura gradevole della sera, i giovani si siedono insieme nel parco comunale, si goca alle bocce, si sente alle volta una chitarra in lontananza, le donne sono sedute a chiacchierare (spettegolare ?) nella piazza del paese, alla fontana o sotto al monumento all’emigrante. Sì, perché c’è un monumento, donato dai compaesani di Toronto e Montreal, un tipo in bronzo a petto in fuori, a torso nudo e con in mano una valigia legata con lo spago.

Anche qui, come in ogni paesino italiano per piccolo che sia, non manca un monumento ai caduti di tutte le guerre. Una volta c’era in cima una bellissima aquila in bronzo, che è stata rubata. Non osano mettercene una nuova, per paura che qualcuno se la sgraffigni.

Tanti anni fa, quando gli inverni erano ancora inverni, qui nevicava anche per giorni interi, cosicché mezzo Molise era ricoperto di uno spesso manto bianco. I lupi scendevano allora dall’alto delle montagne fino in paese in cerca di cibo, la gente del paese lasciava fuori un paio di vecchie pecore e si nascondeva nelle case di pietra, i lupi erano accontentati e se ne andavano.

La povertà nera era una volta la triste realtà. Non per niete tanta gente è emigrata. I pastori –sì, perché qui c’erano delle greggi al pascolo e la carne d’agnello è sempre ottima- si facevano le calzature con pneumatici vecchi e i bambini piccoli andavano in giro nudi dalla cintura in giù, con una canottierina piena di buchi.

Tutto è qui ancora semplice e un po’ primitivo ; certi vecchi negozi, il calzolaio, i bar, la cucina, i vestiti –sempre puliti e freschi- della gente, la vita in generale. Non so se sia ancora così –ne dubito- ma quando ero giovane la gioventù passava delle serate fantastiche in compagnia, con una chitarra e un’anguria, sotto un cielo pieno di stelle. E il 10 agosto, la notte de San Lorenzo, guardavano il cielo in cerca di stelle cadenti.

Vi chiederete perché vi racconto queste cose. Be’, in questo paese è nato moi padre, 101 anni fa, e i suoi genitori prima di lui, e qui sono sepolti, in un cimitero dove leggo la storia del paese e della mia famiglia sulle pietre tombali. E qui ho passato alcuni dei momenti più belli e gradevoli della mia infanzia e giovinezza durante le mie vacanze estive (io abitavo a Milano), ricordi indelebili e che mi tengono una calda compagnia nei miei momenti di solitudine.